IDYLLS - 16 Poem by Ilja Leonard Pfeijffer

IDYLLS - 16

16
Wat ik je eerder eigenlijk had willen zeggen,
voordat je met een cynisch fronsje het beleg en
beschietingen beëindigde, je haar opstak,
de tasjes samenpropte in een plastic zak,
het bandje van je hemdje op je schouder hees,
de halve rekening voldeed, een vlek aanwees
op mijn colbertje, met een zucht de aftocht blies
in ongebutst kuras, als een verkilde bries
voorbijgleed, mij als radeloos ontvolkt gehucht
kapotgeschoten achterliet, met nog een zucht
nog één keer naar me keek als naar een zielig ding,
je wenkbrauw optrok, klakte met je tong en ging,
was niet ‘ik houd van jou'. Dat had ik al gezegd.
Er wordt een zingend hoofd uit blubber opgedregd.
Een vette paling kruipt uit een van beide oren,
want wie niet voelen wil, die moet maar weer eens horen.
En wat het zingt, hoor ik dat vrouwenhanden zijn
die zinderend als groene dromen, zacht als pijn,
het bleke lijf uit vel en zwarte kleren rukken
als groupies die waanzinnig aan de sterren plukken.
Het is een simpel lied van stukgeschoten woorden
op steeds dezelfde drie ontploffende akkoorden.
Geloof en hoop en liefde. Steeds weer deze drie
die alle drie precies hetzelfde klinken.Wie
zijn wezen uitbesteedt, verzint een ander wezen.
En ieder die bestaat, wil van bestaan genezen.
Dus schep je een geliefde naar je eigen beeld
en zorg je dat ze daarop lijken gaat. Je veelt
het ondermaanse als haar eredienst en bidt
omdat het om het bidden was te doen. En dit
heet dan geluk. Het is projectie van gemis
op iemand die voornamelijk een ander is.
Tot zover hebben dieren ademloos geluisterd.
De drukke vogels zitten aan het scherm gekluisterd.
De aap zit met zijn neus tegen het glas gedrukt.
Geen leeuw die nu nog geeuwt. En de giraffe bukt
om in de circustent de stenen te zien zweven.
En ik tik op de microfoon. ‘Dus. Heeft u even?
Er is...' Ik kuch. ‘Er is een lied dat komt en gaat
dat wie zijn hart... pardon... verliest, zijn vrijheid laat.
Ik ben de speelman dankbaar dat ik dat lied ken.
Ik ben mij evengoed als ik mezelf niet ben.'
Geen vleugel klappert. Klauwtjes gaan niet op elkaar.
Als zelfs de dieren stil zijn, is dat een gebaar.
De geur van blonde prooi daalt neer in de vallei
als duisternis en ik krijg jeuk aan mijn gewei.
Als jij me zoekt, lig ik onder de maretak
te tellen hoeveel blonde polsjes ik ooit brak
totdat de furieuze groene dromen komen
van bloedhonden die grommen achter jonge bomen
in pisgeel bos.Want wat ik jou nog zeggen wou
voordat je as afklopte van mijn vette mouw,
hoofdschuddend zuchtte dat ik zo romantisch was,
je fietssleutels dan toch kon vinden in je tas,
die al bij voorbaat volgepropt was met verwijten,
verrotte vis, pleidooien, glimlach en de feiten,
nog één keer naar me keek als naar een soort van ding,
op tien gelakte teentjes roze deed en ging,
is ‘sorry'. Ik voldoe niet aan je beeld van mij.
Je wilt me niet. Je wilt wie beter lijkt op mij.
Rivieren kraken. Jij hebt mij verkeerd verzonnen.
Stroomopwaarts springen zalmen naar de blinde zonnen
de netten in van luie vissers met hun koppen
van pruimtabak en crêpepapier die dochters schoppen
en binnenkort op zee bij donkergroene mist
een zingend hoofdje zullen hebben opgevist.

COMMENTS OF THE POEM
READ THIS POEM IN OTHER LANGUAGES
Close
Error Success