1956 Poem by Xavier Roelens

1956

de smurfen zien smurfen op smurf smurfen kijken op een smurf
waarop zij smurfen kijken waarop smurfen die smurf kijken waarop
nonkel bob en tante terry te zien zijn
kom, kom toch kijken smurfin!
maar smurfin zit in een zetel, nog voor de dag begint in een zetel tussen
twee teddysmurfen, nog niet aangekleed in een versleten,
stoffen zetel met houten leuningen en zij, nog net niet versleten, nog
voor het grauw van buitenwereld begint, hoort
kom, kom toch kijken smurfin!
en brilsmurf ijsbeert voor het scherm want grote smurf dit en grote
smurf dat en als gargamel wat, maar als knutselsmurf zich ergert
omdat alles hetzelfde blijft en moppersmurf omdat alles verandert,
hangen ze samen brilsmurf met zijn muts aan een haak in de gang en
gaan op een pleintje spelen; speelgoed is niet nodig, ze spelen smurfje
en smurfen vakjes van een tot tien en gooien met een kiezel
kom, kom toch kijken smurfin!
en voor gargamel is het ja en inderdaad, alleen zijn. geen broer of zus.
niet echt eenzaam, maar alleen. hij zit op regenachtige dagen smurfen
te knutselen en bomen waarachter ze zich mogen verstoppen en waar
hij ingenieuze valstrikken in bouwt. want smurfen wonen in een
gezondheidskolonie in een bos van zon, dat heeft hij uitgeplozen,
staan dicht bij bevroren bladeren en ijs. ze snuiven de geur en kou
diep in hun blauwe longen, tot
kom, kom toch kijken smurfin!
klunssmurf uitglijdt op het meer. zijn buil zwelt en doet zeer. ze
dragen hem snel naar grote smurf die net de drinkbeker aan het
bijvullen is voor de slakken in hun vogelkooi

COMMENTS OF THE POEM
READ THIS POEM IN OTHER LANGUAGES
Close
Error Success