Toon Tellegen

Toon Tellegen Poems

Een man wilde over liefde spreken.
"Nee . . . ! Niet over liefde . . . !" riep iedereen
en iedereen ging weg of sloeg hem neer,
en de dood keek door een raam:
"Over liefde . . . ? Belachelijk . . . !"

Die man trok vleugels aan,
gelijk die van een lijster,
maar groter en radelozer,
en weg vloog hij en zong over de liefde
en de liefde zong over hem, ruiste over hem -

nooit zo verdrietig ging slapen een man
op de achteloze aarde.
...

A man wanted to talk about love.
"No . . . ! Not about love . . . !" everyone cried
and everyone departed or knocked him down,
and death peered through a window:
"About love . . . ? Ridiculous . . . !"

That man put on a pair of wings
like those of a thrush,
but larger and more despairing,
and away he flew and sang about love
and love sang about him, murmured about him -

never did a man go to bed more sorrowful
on the indifferent earth
...

Op straat kwamen de filosofen elkaar tegen.
Het was een speling van het lot -
niet een van hen ontbrak.

Fundamentele vragen werden niet beantwoord, die dag,
zoals: wie is gelukkiger dan wie,
en waartoe dient het geluk en waartoe de eenzaamheid.

Lange tijd stonden ze bij elkaar.
Ze hielden een parasol boven elkaars hoofd
en besloten niet te versagen
en nog vuriger en nog accurater naar niets te verlangen.
Ze knikten.
Toen dachten ze aan iemand - elk dacht aan een ander -
en sloegen hun ogen neer.

Ze groetten elkaar en vervolgden hun weg.
...

The philosophers ran into one another in the street.
It was a whim of fate -
not one of them was missing.

Fundamental questions were not answered that day,
such as: who is happier than who,
and what purpose does happiness serve and what purpose loneliness.

They stood there together for a long time.
They held parasols over one another's heads
and decided not to flinch
and even more fervently and even more accurately to long for nothing.
They nodded.
Then they thought of someone - each of them thought of someone else -
and cast down their eyes.

They greeted one another and continued on their way.
...

Ga niet weg, dacht ik
en niemand ging weg.
"Ga niet weg," fluisterde ik
en niemand ging weg.
"Ga toch niet weg!" zei ik
en niemand ging weg.

Toen riep ik het, gilde ik het,
en de verte weerkaatste mijn woorden:
"Niet weg . . . Niet weg . . . "
en niemand ging weg.

Het werd avond,
het was heel stil
en ik dacht:
nu gaat er iemand weg . . .
Maar er ging niemand weg.

Toen wist ik het zeker.
...

Don't leave, I thought
and no one left.
"Don't leave," I whispered
and no one left.
"Please don't leave!" I said
and no one left.

Then I shouted it, screamed it,
and the distance echoed my words:
"Don't leave . . . Don't leave . . . "
and no one left.

Evening came,
it was very quiet
and I thought:
now someone will leave . . .
But no one left.

Then I was sure of it.
...

In het begin was er tumult.
Iemand riep om stilte,
om ijver
en om liefde toen.

Een man stond op en zei:
"Hoe kan ik ooit duidelijk maken dat ik u eigenlijk,
eigenlijk . . . "
"Wat?" riepen de mensen om hem heen. "Wat?"
" . . . niet veracht?"

en die man kuste kinderen die uit de hemel vielen,
vrouwen die langs stroomden in trage modderstromen,
moeders in hun glinsterende cocons,

en onder de mensen barstte de eenzaamheid los,
als onweer in de zomer.
O zomer!
...

In the beginning there was tumult.
Someone called for silence,
for diligence
and then for love.

A man stood up and said:
"How can I ever make it clear that I really,
really . . . "
"What?" the people around him cried. "What?"
" . . . do not despise you?"

and that man kissed children falling from the sky,
women flowing past in slow muddy streams,
mothers in their glistening cocoons,

and among the people loneliness erupted,
like thunder in summer.
O summer!
...

Mijn vriend,
hij staat aan de rand van een afgrond,
maar hij wankelt niet,

zij die beweren dat hij wankelt
weten niet wat wankelen is,

het lijkt op wankelen,
het lijkt zelfs op vallen,
op ergens zich nog aan vast willen klampen,
maar het is het niet,

het is ook geen schreeuwen
wat hij doet,
geen terugdeinzen, geen aarzelen, geen omkijken,

het is iets nieuws,
iets anders,
iets wat niemand kan -

mijn vriend,
zijn blauwe hemel,
zijn slechtvalken ongeduld,
zijn grauwe winters zuivere onsterfelijkheid,

hij wankelt niet.
...

My friend,
he's standing on the edge of a precipice,
but he doesn't falter,

those who claim he's faltering
don't know what faltering is,

it looks like faltering,
it even looks like falling,
like wanting to cling to something,
but it isn't,

it isn't shouting either
what he does,
nor recoiling, nor hesitating, nor looking back,

it's something new,
something different,
something no one else can do -

my friend,
his blue heaven,
his peregrine impatience,
his ash-grey, winter-clear immortality,

he doesn't falter.
...

Ik had een vriend die doodging,
ik zag hem doodgaan,
hoorde hem doodgaan

ik stond erbij
en met uiterste inspanning van mijn tot dan toe onbruikbaar gebleken inlevingsvermogen
verwisselde ik van plaats met hem

het verschil was kleiner dan ik dacht

hij zag mij doodgaan
hoorde mij doodgaan

hij stond erbij
en zei dat het beter was zo, rechtvaardiger,
hoe moest hij het zeggen,
hij had nog zoveel te doen, zoveel te betekenen

hij dankte mij voor mijn inlevingsvermogen
en voor de ongelooflijke precisie van het tijdstip
waarop het zijn nut bewees

het was op een ochtend in een bos,
hij was daar aan het hollen,
ik ging daar dood.
...

I had a friend who was dying,
I watched him die,
I heard him die

I stood there
and with the greatest effort on the part of my empathy,
which had so far proved useless,

I changed places with him

the difference was smaller than I'd expected

he watched me die
he heard me die

he stood there
and said that it was better this way, fairer,
how should he put it,
he still had so much to do, so much of consequence

he thanked me for my empathy
and for the incredible effectiveness
of its timing

it happened one morning in a forest,
he'd gone for a jog there,
I was dying.
...

13.

Nee was een klein woord,
een onbeduidend woord.

Het luisterde naar de grote woorden:
Ja en Wij en Altijd.

Het bestudeerde de kruimels van hun gedachten,
die zij van hun tafel lieten vallen.

Het was geen dom woord.

Op een dag kroop het naar de keuken,
klom op het aanrecht,
greep een mes
en at het op.
(Woorden kunnen dingen eten.)

Het was nog steeds een klein woord,
maar geen onbeduidend woord -dat nooit meer -

en het ging terug naar de kamer,
zat onder de tafel
en luisterde.
...

14.

No was a small word,
an insignificant word.

It listened to the large words:
Yes and We and Always.

It studied the crumbs of their thoughts
that they dropped from their table.

It was not a stupid word.

One day it crept into the kitchen,
climbed onto the sink,
grabbed a knife
and ate it.
(Words can eat things.)

It was still a small word,
but no longer an insignificant word - that never again -

and it returned to the room,
sat under the table
and listened.
...

15.

Twee mensen.
De een is aardig, de ander is aardiger.
De een haalt de waarheid boven water,
de ander haalt de waarheid boven water en wringt haar uit.
De een verbergt zich, de ander verbergt zich en is onvindbaar.
De een valt, de ander valt en staat weer op en valt opnieuw.
De een klampt zich aan de ander vast,
de ander klampt zich aan de een vast en krabt hem, bijt hem,
knijpt zijn keel dicht, laat hem niet meer los.
De een denkt aan zijn liefste,
de ander denkt aan zijn liefste en aan de wereld
en aan de congruentie der dingen en de Heilige Augustinus
en hoog oplaaiend vuur.
De een is alleen,
maar zo eenzaam als de ander
is alleen een hond, in een hok, verkommerd.
...

16.

Two people.
One is nice, the other is nicer.
One fishes up the truth,
the other fishes up the truth and wrings it out.
One hides, the other hides and is unfindable.
One falls, the other falls and gets up again and falls again.
One clings to the other,
the other clings to the one and scratches him, bites him,
takes him by the throat, doesn't let go.
One thinks of his beloved,
the other thinks of his beloved and of the world
and of the congruity of things and of St. Augustine
and of fires blazing high.
One is alone,
but as alone as the other
only a dog can be, in a kennel, pining away.
...

17.

Er zijn duizenden vergissingen.
Als we 's ochtends wakker worden vergissen we ons.
Als we ons uitrekken vergissen we ons.
Als we opstaan vergissen we ons.

(Als we doodgaan vergissen we ons deerlijk.)

We gaan naar buiten en de zon schijnt op ons neer,
vogels kwetteren,
haast en voorspoed sleuren ons mee.

Terugdeinzen is een vergissing.
Het zekere voor het onzekere nemen is een vergissing.
Niets over het hoofd zien is een vergissing.

Het is een heldere dag.
We wandelen en zien elkaar om een hoek verschijnen.
We staan stil.
We horen elkaar roepen, zien elkaar wenken.
We aarzelen.
Is Ja ook een vergissing? denken we.
Zou Ja ook een vergissing zijn?
...

18.

There are thousands of mistakes.
When we wake up in the morning we are mistaken.
When we stretch out we are mistaken.
When we get up we are mistaken.

(When we die we are sadly mistaken.)

We go outside and the sun shines down on us,
birds are chirping,
haste and prosperity sweep us along.

Shying away is a mistake.
Playing it safe is a mistake.
Never missing a trick is a mistake.

It is a clear day.
We go for a stroll and see each other appear round a corner.
We stop.
We hear each other call out, see each other wave.
We hesitate.
Is Yes a mistake too? we wonder.
Could Yes be a mistake too?
...

Ja heeft een taak:
het behoedt de mensen.
Het kust ze en dekt ze toe,
ruimt de liefde op die ze laten slingeren
en stuurt nieuwsgierigen weg:
de mensen slapen, ze hebben gespeeld, ze zijn moe.

Maar soms breekt Ja -
langs een van de beroemde lijnen van ondraaglijkheid -
en bloedt.
Bloed stroomt over de vloer door de gang de trap af
de straat op
("moet stromen! moet stromen!" fluisteren de zijden pantoffels
onder het bed,
fluisteren de geraniums voor het raam, fluistert een schemerlamp)
en de mensen draaien hun rug naar elkaar toe
en slapen verder,
steeds verder.
(Nee houdt zijn oor tegen hun deur.)
...

Yes has a task:
it protects people.
It kisses them and tucks them in,
tidies up the love left lying around
and sends prying eyes packing:
the people are asleep, they've been playing, they're tired.

But sometimes Yes breaks -
along one of the famous lines of unbearableness -
and bleeds.
Blood flows across the floor through the corridor down the stairs
onto the street
("must flow! must flow!" whisper the silk slippers
under the bed,
whisper the geraniums at the window, whispers a table lamp)
and the people turn their backs to each other
and go on sleeping,
on and on.
(No keeps its ear to their door.)
...

The Best Poem Of Toon Tellegen

Een man wilde over liefde spreken

Een man wilde over liefde spreken.
"Nee . . . ! Niet over liefde . . . !" riep iedereen
en iedereen ging weg of sloeg hem neer,
en de dood keek door een raam:
"Over liefde . . . ? Belachelijk . . . !"

Die man trok vleugels aan,
gelijk die van een lijster,
maar groter en radelozer,
en weg vloog hij en zong over de liefde
en de liefde zong over hem, ruiste over hem -

nooit zo verdrietig ging slapen een man
op de achteloze aarde.

Toon Tellegen Comments

Close
Error Success